Bibber leert zingen zoals hij gebekt is

De zon gaat onder en Mees de merel zingt een liedje. Hij zit in een boom aan de rand van een grasveld. Op het gras zitten dieren te luisteren naar het lied van Mees. Het zwijntje is er, en de mol. Een veilig eindje verderop ligt een groepje regenwormen. Ook Wallie, de uitvinder, zit op een grote steen te luisteren.

Terwijl Mees zingt komt Bibber het bibberbeest het grasveld op stuiteren.
‘Hoi, Wallie!’ roept Bibber vrolijk. ‘Waar kijken jullie naar?’
Wallie draait zich om en legt zijn vinger tegen zijn mond. ‘Ssst, Bibber.’ zegt Wallie. ‘We kijken niet, we luisteren.’
Bibber wil meteen vragen waar iedereen dan naar luistert, maar dan hoort hij Mees zingen.

Als het lied uit is roffelt Bibber enthousiast met zijn zwiepstaart op de grond. Mees vliegt van schrik naar een tak wat hoger in de boom.

‘Mees, wat kun je toch mooi zingen!’ roept Bibber omhoog.

‘Bibber, ik schrik me een hoedje van je lawaai!’ kwettert Mees. ‘Maar fijn dat je mijn liedje mooi vindt.’

‘Ik wou dat ik zo mooi kon zingen als jij.’ zegt Bibber. ‘Maar als ik een liedje zing rent iedereen altijd hard weg.’

‘Jij zingt net zoals je stuitert, Bibber.’ lacht Mees. ‘Heel hard en soms vlieg je uit de bocht.’

‘Ja, dat is waar.’ lacht Bibber. ‘Zingen heb ik nog niet zo goed geleerd.’

Bibber en Mees kijken elkaar even aan. Dan roepen ze door elkaar heen:

‘Ik kan jou jij kunt mij leren zingen leren!’

Bibber stuitert in het rond. ‘Ha, dat is leuk! Dan ben jij meester Mees en je geeft les in zingen. Aan mij!’

De volgende ochtend zijn Mees en Bibber al vroeg op het grasveld voor de eerste zangles. Mees staat op de grote steen en Bibber zit in het gras.

‘Ik zal voordoen hoe ik zing, Bibber. Dan kun jij het nadoen.’ zegt Mees. Hij gaat mooi recht op de steen staan en haalt diep adem. Dan zingt Mees een vriendelijk melodietje.

‘Oh, wat mooi!’ zegt Bibber. ‘Dat lijkt me niet zo moeilijk.’

Bibber gaat rechtop in het gras staan en zet zijn zwiepstaart deftig omhoog. Hij haalt een paar keer diep adem, en… 

‘Brrrrrrriiiiiiieuwwwiiiiiiiiiiiiii!’ Het klinkt als een stofzuiger die een voetbal probeert in te slikken. Mees fladdert achteruit van schrik.

Bibber kijkt verbaasd. ‘Hmm, jouw liedje klonk toch wat mooier, geloof ik.’

‘Ja, dat geloof ik ook.’ zegt Mees. ‘Maar dat geeft niet, Bibber, het is pas de eerste les. We proberen een ander liedje.’

Mees herinnert zich hoe hij vroeger heeft leren zingen. Als klein mereltje zong hij heel vaak een kinderliedje met zijn broertjes en zusjes in het nest. Het is het gemakkelijkste liedje dat hij kent. Mees zingt het voor.

Bibber stuitert op en neer van plezier. ‘Oh, makkelijk, makkelijk!’ roept hij. ‘Dat kan ik wel zingen!’ Bibber gaat er weer mooi voor zitten.

Hij haalt diep adem en zet zijn borst vooruit. Dan klinkt er een knal alsof een olifant een daverende scheet laat.

‘PRRRPOEFFFF!’

Mees tuimelt achterstevoren van de steen af van het lawaai. Maar Bibber moet lachen: ‘Hahaa, dat klonk al veel beter, vind je niet?’

Mees zegt niks. Hij krabbelt overeind en veegt wat grassprietjes uit zijn veren. Dan gaat hij weer op de steen staan.

‘Nou…’ zegt Mees. ‘Je moet nog wel een beetje oefenen, Bibber.’

‘Tuurlijk.’ zegt Bibber. ‘En als ik genoeg geoefend heb, dan ga ik ook een liedje zingen voor Wallie en de dieren in het bos. Net zoals jij vaak doet.’

En dus krijgt Bibber elke dag les in zingen van Mees. Bibber vindt dat hij steeds mooier leert zingen. Maar Mees vindt dat de liedjes van Bibber klinken als een kudde schorre schapen.

Als Bibber voor de tiende keer vraagt wanneer hij nou eindelijk mag zingen voor de dieren in het bos, geeft Mees maar toe. ‘Goed dan,’ zegt Mees. ‘Morgenavond.’

Bibber stuitert op en neer van opwinding. ‘Eindelijk!’ roept hij. ‘Weet je, we gaan er een echt optreden van maken. Ik ga lampjes ophangen in de boom, dat ziet er mooi uit. En een poster maken, zodat al m’n vriendjes komen luisteren.’ Luid kraaiend stuitert Bibber naar zijn huisje om papier en kleurpotloden op te halen.

‘s Avonds gaat Mees bij Wallie op bezoek. Wallie geeft hem stukjes appeltaart op een schoteltje. Mees is altijd dol op appeltaart, maar vanavond heeft hij er geen zin in.

‘Bibber vindt zelf dat hij mooi kan zingen, Wallie,’ zegt Mees. ‘maar hij zingt zo vals als een kraai. Ik ben ongerust. Misschien wordt hij morgen wel uitgelachen, als hij liedjes zingt voor het publiek.’

Wallie staat voor het raam en kijkt uit over het grasveld met de grote steen. ‘Tsja,’ zegt hij. ‘Bibber is veel te enthousiast. Hij wil graag kunnen zingen als een merel, maar hij is geen merel. Hij is een bibberbeest.’

Mees zegt welterusten tegen Wallie en gaat naar zijn nest. Het duurt lang voor hij in slaap valt. Als hij de volgende ochtend wakker wordt is hij nog steeds ongerust.

Die avond is het druk op het grasveld bij Wallie. De familie konijn is gekomen en een kraai. De eekhoorn is er, en het zwijntje zit naast Wallie op de grote steen.

Mees en Bibber staan te wachten bij de boom tot iedereen een plekje heeft gevonden. Mees is stil en kijkt naar de grond.

Bibber geeft Mees een klap op zijn vleugel. ‘Kom op Mees, jij gaat eerst. Kijk niet zo sip joh, je kunt het best.’

Ja, denkt Mees bij zichzelf. Ik kan het best. Maar jij niet, Bibber.

Mees gaat op een tak zitten en zingt zijn lied. Op het grasveld zit iedereen stil te luisteren. Als het lied uit is krijgt hij een groot applaus. Mees maakt beleefd een buiging en fladdert van de tak naar de grond. Dan is Bibber aan de beurt om zijn lied te zingen.

Bibber gaat voor de boom staan, in het licht van de lampjes. Mooi rechtop, zoals Mees het heeft voorgedaan. Dan kucht hij even. ‘Ahem.’

Het publiek wordt stil.

Bibber doet zijn ogen dicht en zingt uit volle borst:

‘RrrrraaaAAAggghhhAAAAA!’ De kraai springt achteruit van schrik.

‘Hiiiiewwiiiiiiiiioooooo!’ Het klinkt als honderd huilende zeehondjes.

‘OehaaaaWiejEEE!’ De regenwormen kruipen zo snel als ze kunnen onder de steen.

Het wordt weer stil. Bibber doet zijn ogen open en kijkt naar het publiek. Het publiek kijkt terug met grote, bange ogen.

‘Ehm…,’ zegt Bibber, ‘dan komt nu het tweede couplet.’

Maar het zwijntje, dat achter de rug van Wallie was gekropen, roept: ‘Nee, alsjeblieft niet!’

En de kraai krast: ‘Hahaa, Bibber zingt vals! Bibber kan niet zingen.’

Andere dieren lachen mee met de kraai.

Bibber staat voor de boom en staart voor zich uit. Hij hoort het publiek lachen en durft zich niet te bewegen. Wat moet hij doen? Vragen of iedereen stil wil zijn? Weg lopen? Maar waar naar toe dan?

Wallie staat op van zijn steen en loopt naar voren. Hij pakt Bibber op. Mees gaat op Wallie’s schouder zitten. Zo lopen ze weg van het publiek, naar de werkplaats van Wallie.

Al een paar dagen zit Bibber voor zijn huisje en kijkt treurig voor zich uit. Mees komt elke dag op bezoek om te vragen hoe het gaat.

‘Al m’n vriendjes lachen me uit.’ zegt Bibber dan. ‘Ik kan helemaal niet zo mooi zingen als jij.’

De eekhoorn en de familie konijn zijn ook bij Bibber op bezoek geweest. Om sorry te zeggen, want ze hadden hem uitgelachen terwijl Bibber zijn best deed om mooi te zingen.

Toen Wallie op bezoek kwam deed hij raar, vond Bibber. Wallie moest opeens lachen en riep heel hard ‘Aha!’. Toen Bibber vroeg wat er was deed Wallie geheimzinnig en ging snel terug naar zijn werkplaats.

Maar vandaag wordt Bibber vroeg wakker gemaakt door Wallie en Mees. ‘Bibber, je moet meekomen.’ kwettert Mees. ‘We hebben een verrassing voor je.’

‘Kan dat niet een ander keertje?’ zucht Bibber. ‘Ik wil vandaag graag voor mijn huisje zitten en treurig voor me uit kijken.’

Maar daar willen zijn vrienden niks van weten en ze nemen Bibber mee naar de werkplaats van Wallie.

‘Ik heb een verrassing voor je, Bibber.’ zegt Wallie. ‘Maar ik moet je wel even uitzetten. Vind je dat goed?’

Voordat Bibber antwoord kan geven pakt Wallie hem op en maakt zijn batterij los. Bibber valt in een diepe slaap.

Wallie gaat aan het werk en maakt kleine onderdelen en draadjes vast op de rug van Bibber. Mees zit op de vensterbank en snoept van een stukje appeltaart. Als Wallie twee lange, glimmende voelsprieten heeft vastgemaakt is het klaar.

Bibber wordt wakker en Wallie en Mees hem lachend aan.

‘Wattisergebeurd?’ vraagt Bibber slaperig.

‘Dat is een verrassing, Bibber.’ zegt Wallie met een grijns.

‘Wat doe je toch geheimzinnig. Flauw hoor.’ zegt Bibber. ‘Ik ga weer naar mijn huisje.’ Hij stuitert naar de deur van de werkplaats en dan hoort hij getsjilp: ‘Tsjiiii, tsji tsji tsji.’ Bibber stopt om te kijken waar de muziek vandaan komt. Het geluid stopt meteen.

‘Ik hoorde muziek.’ zegt Bibber. ‘Mees, heb je een nieuw liedje geleerd?’

Mees schudt zijn hoofd. ‘Nee, hoor, ik floot geen liedje.’

Bibber draait zich om en loopt verder.

Weer hoort hij geluid: ‘Djiiiii, djajaja.’

‘Nou hoor ik het weer.’ zegt Bibber. ‘Mees, dat doe jij wel!’

Maar Mees lacht en zegt: ‘Nee Bibber, dat doe ik niet. Dat doe jij!’

Toen Wallie zag dat Bibber verdrietig was omdat hij niet zo mooi kon zingen, kreeg hij een idee. In zijn werkplaats heeft hij drie dagen en nachten zitten tekenen, prutsen en proberen. Toen was zijn uitvinding klaar. Een muziekinstrument, speciaal gemaakt voor Bibber. Als Bibber doet wat hij goed kan, namelijk keihard rondjes draaien met zijn zwiepstaart, komen de twee glimmende voelsprieten tegen elkaar aan en die maken muziek van gefluit en getsjilp. Bibber kan nu zijn eigen liedje zingen.

Die avond geven Bibber en Mees samen een concert. Alle dieren zijn weer uitgenodigd, behalve de kraai. En Wallie heeft extra veel gekleurde lampjes opgehangen in de boom.

De twee vrienden staan te wachten en zijn hartstikke zenuwachtig. Bibber hoort sommige dieren giechelen in het publiek. Hij kijkt even naar Mees, maar die geeft hem een knipoog. ‘Kom op, Bibber. We zingen samen ons eigen lied.’

Mees en Bibber lopen naar voren, in het gekleurde licht van de lampjes. Het publiek wordt stil. Bibber begint. Hij zwaait met zijn zwiepstaart en er klinkt zacht, vriendelijk getsjilp. Mees zingt een melodie die past bij het lied van Bibber. Samen maken Bibber en Mees nieuwe muziek. Niemand in het bos heeft ooit zoiets moois gehoord.

Als het lied uit is barst een groot applaus los. De dieren gaan rechtop staan en juichen voor Bibber en Mees. De eekhoorn roept: ‘Nog een keer! Zing nog een lied!’

En dat doen ze.